Van het ene huis naar het andere - Hans v d Bos

1. Overboord

Hendrik van den Bos
Mijn vader is voor mij vanaf mijn vierde jaar een foto geweest. Tijdens mijn jeugd lag de ingelijste foto in een lade in mijn moeders slaapkamer. Als zij niet thuis was, dan keek ik er regelmatig naar. Rond mijn twintigste jaar kwam hij in mijn bezit, doordat ik hem gewoonweg in beslag had genomen. Begin jaren negentig schonk een oom mij een foto op briefkaart formaat, waarop mijn vader samen met mijn moeder is afgebeeld. Op de achterkant staat met potlood geschreven: Henk en Annie v/d Bos – Parallelweg 43b – Rotterdam (Zuid) – Holland. Deze foto werd gemaakt op hun huwelijksdag op 26 januari 1946 in de studio van een fotohandel, een half jaar nadat mijn vader mijn moeder had ontmoet. Kort voor mijn geboorte op 11 april 1948, zijn zij verhuisd naar een achterkamer op de Persoonshaven, tegenover de toenmalige gasfabriek. Ik ben echter ter wereld gekomen bij mijn moeder's ouders, die een eindje verder op de haven woonden. Wat mijn vader in die tijd voor werk deed is mij niet bekend, maar al zijn broers waren handwerklieden en zijn vader had een timmermansbedrijf in de wijk Spangen, dus de kans is groot dat hij ook dergelijk werk deed. Door een baan later bij de oliemaatschappij Caltex, kregen mijn ouders van het bedrijf, waarschijnlijk begin 1950, een nieuwbouw woning in Vlaardingen. Begin 1951 had ik voor de tweede maal een longontsteking, die ik opliep volgens mijn moeder, doordat mijn vader mij op de fiets meenam naar Rotterdam, om een bezoek te brengen bij zijn ouders. Ik bracht enkele maanden door in mijn bedje voor het raam. Mijn grootmoeder, Johanna van der Vliet-Soldaat van mijn moeders kant, kwam bijna wekelijks op bezoek en omdat ik vanuit het raam uitzicht had op de spoorlijn, wist ik, dat als ik op een bepaalde tijd de trein langs zag komen, mijn grootmoeder kort daar na zou aanbellen.

Mijn grootmoeder was een nogal forse boerenvrouw, geboren op het eiland Goeree over Flakkee. Zij was met haar man na hun huwelijk op Feyenoord gaan wonen, waar zij eerst met uien en aardappelen en later met kruidenierswaren hun brood verdienden. Er is me verteld, dat de reden voor hun verhuizing was dat, Johannes van der Vliet een behoorlijk recalcitrante man, niet zo erg kon opschieten met de ouderlingen in zijn dorp Nieuwe Tonge en na een flinke ruzie wilde hij met het geloof niets meer te maken hebben. Maar in een dorp als Nieuwe Tonge geeft dat problemen, het woord tolerantie hebben ze daar niet uitgevonden en dan kon men maar het beste vertrekken.
Toen ik in 1994 van de vrouw van mijn moeders broer een kort genealogisch overzicht kreeg van de familie, ontdekte ik dat de trouwdatum van mijn grootouders een maand later was dan de geboorte van mijn moeder, hun eerste kind. Dit was natuurlijk de reden van de ruzie met de ouderlingen.

Mijn vader had het niet makkelijk met mijn moeder, ze hadden vaak ruzie. Ik kan me vaag enkele van die ruzies herinneren. Mijn vader werkte bijna 6 dagen per week en deed vuil en vermoeiend werk, waardoor hij zijn vrouw niet in de gaten kon houden. Hetgeen hard nodig was, omdat zij niet met haar vingers van andermans spullen af kon blijven. Mijn moeder's broer vertelde, dat hij haar samen met mij een keer bij de Haagse politie had moeten ophalen. Zij scheen ook eens het spaarbankboekje te hebben verzilverd van een kind van de buren.
Mijn vader nam in mei 1951 ontslag bij de oliemaatschappij en nam een baan op de rijnaak 'de Wisand' als schippersknecht. Mijn ouders en ik kwamen toen te wonen in het vooronder, een zeer kleine ruimte met wat kookgelegenheid en een stapelbed. De schipper woonde samen met zijn vrouw in de roef achter op het schip. Mijn moeder, in verwachting van hun tweede kind, stond dus nu onder volledig toezicht.

Ik heb verschillende herinneringen aan die periode op het schip. Mijn driewieler en schommel op de roef van de schipper. Een angstige, het schip ging op een soort lift met grote katrollen en werd met veel lawaai opgehesen. Later is me verteld, dat dit gevaarte het 'Hebelwerk' heette en het ergens in de buurt van de Duitse Roer in een kanaal moet zijn geweest. Een ander angstig moment was, dat ik op mijn vader's schouders zat en hij met mij een hoge kade afdaalde.
Mijn laatste herinnering is zijn val vanaf het schip de rivier in. Hij was het dek aan het schoon spoelen met water uit een emmer, want het schip was net gelost van zijn lading kolen. Hij had het touw, dat vast zat aan de emmer, om zijn pols gebonden, waardoor hij gemakkelijker het water uit de rivier kon halen. Zittend op mijn fietsje zag ik hem met die emmer overboord gaan. Een moment dat in mijn dromen jarenlang is teruggekomen.
De rivierpolitie vond hem met zijn emmer, na 18 dagen vruchteloos stroomafwaarts dreggen, onder het schip bij het Mallegat, op Zuid.


Hij verdronk op 18 oktober 1951, zijn dochter werd op 20 januari 1952 geboren.

2. Een nieuwe vader

Nog voor mijn vader gevonden was moesten mijn moeder en ik van het schip, want er kwam een nieuwe knecht in het vooronder. Wij trokken in bij mijn moeders ouders, die de zolderkamer voor ons hadden ingericht. Zij woonden nog steeds op de Persoonshaven waar ik geboren was. Het was een typisch huis van het begin van de eeuw. Op de begane grond was een bedrijf waar auto's gerepareerd werden. Op de eerste verdieping woonde een vrouw, wiens man op zee zat, die ik tante Alie moest noemen. Zij was bevriend met mijn moeder. Op de tweede woonden mijn grootouders en op de derde een keurige man alleen, die altijd in kostuum naar zijn werk ging. Op de vierde, onder het schuine dak, was de zolder, die verdeeld was in drieën en waar de bewoners hun kolenvoorraad op sloegen. Aan de voorkant was een kamertje, dat gebruikt werd door de man van de derde en ons kamertje, met een tweepersoons ledikant, was aan de achterkant.
Elke etage was een zogenaamde voor, tussen en achter woning, met een keukentje aan de achterkant en in de achterkamer een grote kast, wat vroeger een bedstee was. In de achterkamer werd de dag doorgebracht. In de tussenkamer, met aan beide kanten een grote schuifdeur, stond het bed van opa en oma waarin ik geboren ben. De voorkamer was de mooie kamer, waar ik alleen mocht komen als mijn oma erbij was, omdat daar haar goeie spullen stonden. Ik kwam graag in die kamer, want door het raam kon je in de verte de rivier zien met boten die af en aan voeren.

Nadat mijn vader gevonden was, zei mijn moeder tegen mij, dat ik niet in de voorkamer mocht komen, omdat hij daar dood in een kist lag. Er kwam een heleboel visite, de meesten waren vreemden voor mij en er zaten verschillende mensen te huilen. Op een dag werd de kist weggehaald door mannen in zwarte pakken en iedereen ging met die mannen mee. Alleen ik niet, ik moest bij tante Alie blijven tot mijn moeder terug kwam.

Van de maanden die volgden kan ik me herinneren, dat mijn moeder dikwijls ruzie had met opa en oma en dat de buik van mijn moeder steeds dikker werd. Er werd me verteld dat de ooievaar binnenkort een broertje of een zusje zou brengen en toen het eindelijk zover was moest ik weer naar tante Alie. Toen ik na een aantal uren weer naar boven mocht, bracht mijn oma mij naar mijn moeder, die in de tussenkamer op bed lag. Mijn moeder wees naar een ledikantje, dat naast het bed stond en zei, dat er een zusje geboren was. Na een tijdje werd mijn moeder beter en we gingen weer samen boven slapen en mijn zusje in het ledikantje in de mooie voorkamer.
Ik kan me herinneren, dat ik dikwijls huilde als ik naar bed moest, want ik was bang alleen daar op die donkere zolder. Mijn moeder kwam wel eens bij me zitten totdat ik in slaap viel.

Jonge vrouw, 29 jaar oud, weduwe met 2 kinderen, zoekt kennismaking met man, leeftijd ± 30 jaar, met het oog op een vaste relatie.

Een waarschijnlijk soortgelijke advertentie plaatste mijn moeder later dat jaar in Het Vrije Volk, op advies van haar vriendin. Het inwonen bij haar ouders, met wie de relatie niet goed was te noemen, was een uitzichtloze situatie. Een huis voor zichzelf en haar kinderen, kon zij vergeten met haar weduwe pensioentje en een opleiding had zij, op twee jaar huishoudschool na, nooit gevolgd. Dus er zat niets anders op dan een man te vinden, die haar en haar twee kinderen wilde onderhouden. Op zekere dag was er een gegadigde, met wie zij een afspraak maakte op het Stieltjesplein bij de Maasbrug in Zuid. Hij, Pieter van P, 26 jaar oud en vrijgezel, kwam van Kralingen en woonde nog bij zijn moeder, die lid was van het Leger des Heils.Waarschijnlijk liefde op het eerste gezicht, want korte tijd later waren zij getrouwd.

Vanwege de woningnood, kreeg een getrouwd stel niet direct een vergunning voor een huurwoning, dus op kamers of bij familie inwonen was de enige optie. Mijn moeder, mijn zusje, ik en mijn nieuwe papa, zoals hij aan mij voorgesteld was, trokken in bij een oudere broer van hem. Deze woonde met zijn gezin in het zogenaamde 'Witte Dorp', tussen Spangen en Oud Mathenesse, van de architect J.J.P. Oud. Het waren kleine huisjes, gebouwd in 1923 als noodwoningen voor arbeiders, met kleine winkeltjes en medische voorzieningen in het wijkje. Wij sliepen met ons vieren in een klein kamertje boven. Om de andere huisgenoten niet te storen gedurende de nacht, deden we onze behoeften op een emaille po en het was mijn taak, als vijf jarige, om hem 's morgens in de wc te legen. Op zekere dag struikelde ik en denderde met po en al de trap af, waardoor ik en de traploper onder het gele vocht kwamen te zitten. Dit voorval zorgde voor een denderende ruzie tussen beide schoonzussen, zodat met spoed moest worden uitgekeken naar een nieuw onderkomen.

3. Van hot naar her

Hoeveel broers of zusters mijn pleegvader had weet ik niet. Ik kende alleen die broer van het Witte Dorp en een oudere zus bij wie we daarna introkken. Zij woonde met haar twaalf kinderen in de Stokroosstraat in Rotterdam-Zuid. Haar man zat op de wilde vaart en kwam maar een keer per jaar thuis. Dit huis had een voor-, tussen- en achterkamer plus een keukentje en een zolderkamer. Wij kregen met ons vieren de voorkamer en mijn pleegvader's zus sliep met elf van haar kinderen in de tussenkamer als sardientjes in een blikje. De oudste zoon had de zolderkamer ter beschikking. Eten deden we met ons allen in de achterkamer rond een tafel met 4 stoelen en natuurlijk werd eens per week een teil tevoorschijn gehaald om ons om de beurt te wassen.

Deze situatie duurde gelukkig niet lang, want we konden op zoek naar een eigen huis, de woonvergunning was toegewezen. Al gauw vond mijn pleegvader een vrijbovenhuisje in de Josephstraat in het Oude Westen, maar goed ook, de relatie met zijn zus was niet zo denderend meer, ik heb haar en de rest van zijn familie nooit meer gezien. Ik ging kort daarna naar de lagere school, eerst een jaar op een school in de van Speykstraat, daarna in de Schietbaanstraat. Het enige wat ik me daarvan herinner is dat ik mijn vinger een keer klemde tussen de schooldeur en dat de schoolarts dreigde me naar een ''kolonie'' te sturen als ik niet elke ochtend mijn havermout op zou eten. Mijn moeder en pleegvader dwongen mij het dan ook te eten en duwden de lepel met geweld in mijn mond terwijl mijn neus werd dichtgeknepen. Tot op de dag van vandaag word ik misselijk als ik dat spul alleen maar ruik.

Na drie jaar verhuisden we met een ruilvergunning naar de Brederodestraat in Spangen, ik werd op school gedaan in de Potgieterstraat in de klas van Meester Braal. Na nog geen twee jaar veranderden we weer van woning, terug naar het zuiden, de Voorde in Tuindorp Vreewijk. Mijn nieuwe school was aan de Frankendaal en mijn onderwijzer in de vijfde en zesde klas Meester Siebelink. De bijna twee jaar op deze school waren de fijnste jaren van mijn schooltijd. Dit was mede te danken aan mijn onderwijzer. Het eerste wat hij deed was mijn naam teruggeven. Op verzoek van mijn pleegvader droeg ik zijn naam Van Prooijen, maar op mijn eerste dag op school vroeg Meester Siebelink welke naam ik wilde hebben, Van den Bos zoals ik officieel heette, of Van Prooijen. Daar mijn relatie met mijn pleegvader langzamerhand steeds slechter werd koos ik gretig de naam van mijn natuurlijke vader. Dit werd me thuis niet in dank afgenomen, er ontstond een aardige ruzie door en uiteindelijk was dit het begin van mijn opstand tegen het geweldadig gedrag van mijn pleegvader.

Op zekere dag, ik was twaalf, werd mij verteld, dat er spoedig een broertje of een zusje bij zou komen. Er werd van alles aangeschaft, zoals een kinderwagen, wieg, luiers, enz. en er werd een kamertje ingericht. Maar na korte tijd onstonden er problemen en mijn moeder bracht diverse bezoeken aan een 'vrouwenarts' op de Randweg. Over een zusje of broertje werd niet meer geproken en de baby spullen verdwenen stuk voor stuk uit huis. Jaren later tijdens een flinke woordenwisseling zei pleegpa woedend, dat hij altijd zijn jasje voor mij had uitgetrokken en dat hij nooit kinderen van zichzelf had willen hebben. Ik antwoordde daarop, dat mijn moeder zich destijds dan toch door een andere man moest hebben laten bevruchten.

Het advies van Meester Siebelink was dat ik na mijn lagere schooltijd naar de HBS zou kunnen, maar mijn pleegvader vond dat veel te hoog gegrepen, hij vond MULO meer dan genoeg. Het seizoen 60/61 bracht ik zodoende door op de MULO, waar ik net voor de schoolvakantie in 1961 van af werd gestuurd door de directeur, omdat ik, nadat ik van hem een dreun voor mijn hoofd had gehad, de man flink tegen zijn benen schopte. Ik vond de klappen die ik van pleegpa kreeg meer dan genoeg. Mijn ouders waren in paniek en lieten mij een beroepskeuzetest doen. De uitkomst was tuinarchitect of banketbakker. Dus, omdat ik tuinieren wel leuk vond, naar de tuinbouwschool in Barendrecht. Mijn schooltijd bracht ik echter meer door met fietsen en vogels kijken in de polders rond Barendrecht, dan op school. Ik werd totaal niet geaccepteerd door de Barendrechtse jongens die in ketelpak en op klompen op school kwamen en ik was ook niet geinteresseerd in het groeien van aardappelen en spruiten. Het was de verkeerde tuinbouwschool. Dus aan het einde van dat jaar werd ik weer van school gestuurd en ging, omdat ik mijn tijd vol moest maken, weer terug naar een MULO. Rond mijn 15e jaar verhuisden we naar het Noorden, naar de Orpheusstraat en twee jaar later terug naar Zuid, weer de Persoonshaven. Tijdens mijn militaire dienst verhuisden mijn ouders opnieuw, nu naar de Asterlo. Kort daarna heb ik het contact met hen verbroken. Het laatste wat ik hoorde was, dat zij ergens in Kralingen woonden.

Een aantal jaren na mijn diensttijd ben ik getrouwd, mijn eerste huis was in de Lieve Verschuierstraat en mijn tweede op de 1e Middellandstraat naast de boekhandel waar ik inmiddels werkte. Toen ik eigenaar van de boekhandel werd ben ik boven de zaak gaan wonen. Begin negentig ben ik gescheiden van mijn eerste vrouw en een jaar later ontmoette ik mijn huidige Engelse vrouw. Na nog een jaartje op de Middellandstraat gewoond te hebben, zijn we verhuisd naar de Pascalweg, waar we maar een paar jaar hebben gewoond. Ons laatste woonadres in Rotterdam was op de Beukelsdijk. In 2002 kreeg mijn vrouw een aanstelling als Zangpedagoog op de Universiteit van Cork en onze laatste woning is nu een ''townhouse'', met een vijftig meter lange tuin aan de achterkant, in een klein dorp in het zuiden van Ierland. 

Mijn dagelijkse bezigheden zijn tuinieren (o.a. verbouwen van eigen groente), het huishouden, koken en de beslommeringen van het 'seculaire' (geen kerkmuziek) gemengde koor 'The Orpheus Choir Co. Cork', waarvan mijn vrouw eigenaar en de dirigent is. De tijd die ik overhoud vul ik met schrijven, lezen en niet te vergeten de dagelijkse wandelingen met onze honden in de bossen rond het dorp. Ik ben sinds 2002 eenmaal een weekje teruggeweest in Nederland en de kans is heel groot dat dit tevens de laatste maal is geweest, want ik heb er niets meer te zoeken. Ik ben nooit erg nationalistisch geweest, ik ben een Europeaan met een zwak voor de grootste haven van dit werelddeel. Doch op dit moment woon ik heerlijk in dit rustige stukje van Europa. Het eiland is vier keer zo groot als Nederland met maar 4.5 miljoen mensen, waarvan 1 miljoen in en rond Dublin. Er is helaas één nadeel, de meeste mensen hier geloven nog in sprookjes, in het bijzonder het Roomse sprookje.

1 comment:

  1. Heftig verhaal, Hans, maar wat tijdsbeeld betreft zeer herkenbaar. Ik heb een minder traumatische jeugd gehad dan jij, maar iedereen die de jaren 50 en een groot deel van jaren 60 een gouden tijd vond, moet zich na laten kijken.

    ReplyDelete